Schutting op de erfgrens
Veel van de geschillen die wij behandelen gaan over ‘klein leed’. Een bekend voorbeeld daarvan is onenigheid tussen buren over het plaatsen van een schutting op de erfgrens.
In december 2019 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan waarin duidelijkheid wordt gegeven over het artikel in het Burgerlijk Wetboek dat gaat over de plaatsing van een scheidsmuur op de erfgrens. Dat is artikel 5:49 BW. Daarin is bepaald dat iedere eigenaar het recht heeft zijn perceel af te grenzen met een twee meter hoge scheidsmuur. Een houten schutting is zo’n scheidsmuur.
Tot december 2019 was er onduidelijkheid over de situatie wanneer een perceel niet was afgegrensd door een scheidsmuur, maar door beplanting, bijvoorbeeld een coniferenhaag. De vraag was of de coniferenhaag ook te beschouwen is als een scheidsmuur. Als dat het geval zou zijn dan kan de eigenaar van een perceel die de erfafscheiding in de vorm van een coniferenhaag onvoldoende vindt en in plaats daarvan een schutting op de erfgrens wil, dat niet verlangen.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat in artikel 5:49 BW de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voorop staat en dat deze bescherming ook geldt als er al een erfafscheiding is die geen scheidsmuur is. Iedere eigenaar van een perceel heeft dus het recht om zijn perceel af te grenzen met een scheidsmuur. Dat is dus ook het geval als het perceel al is afgegrensd door een haag die op de erfgrens staat. In de praktijk komt het er op neer dat geen genoegen genomen hoeft te worden met een erfafscheiding die uit beplanting bestaat. Men kan verlangen, en zo nodig in een procedure vorderen, dat een haag die op de erfgrens staat wordt verwijderd en dat in plaats daarvan op de erfgrens een schutting wordt opgericht. De kosten van het plaatsen van de schutting moeten bovendien door beide perceeleigenaren gelijk gedeeld worden.
Mocht u problemen met uw buren krijgen over de plaatsing van een schutting, dan kunnen wij u helpen. Als uw buren niet willen meewerken dan kunnen wij voor u gaan procederen en een beroep doen op de uitspraak van de Hoge Raad van december 2019.