Kanaaldijk-Noord 1, 5613 DH, Eindhoven
+31 (0) 40-2452555

Draagkracht in het geval van een bijstandsuitkering

27 maart 2017   mr. E. Kweens

Lange tijd werd ervan uitgegaan dat een ouder die een bijstandsuitkering ontvangt geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, ook niet de minimale draagkracht. Op 3 maart 2017 gaf de Hoge Raad duidelijkheid over de vraag of het kindgebonden budget in deze gevallen nog een rol speelt.

Op 9 oktober 2015 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan naar aanleiding van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag over de wijze waarop bij de berekening van kinderalimentatie rekening moet worden gehouden met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop.

De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 9 oktober 2015 geoordeeld dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop niet in mindering moeten worden gebracht op de behoefte van de kinderen, maar in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop ontvangt, meestal de alimentatiegerechtigde ouder. Het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop worden dus bij het inkomen van deze ouder opgeteld.

Lange tijd werd ervan uitgegaan dat een ouder die een bijstandsuitkering ontvangt geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, ook niet de minimale draagkracht. Op 26 augustus 2015 en 13 januari 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag een beschikking afgegeven waarin zij heeft aangegeven dat “het hof het niet redelijk acht dat de vrouw een aandeel levert in de kosten van de minderjarige nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vrouw een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt en daarnaast bijzondere bijstand ter zake de woonlasten ontvangt.”

De man is hiertegen in cassatie gegaan bij de Hoge Raad waarbij hij kort gezegd klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het niet redelijk is dat de vrouw een aandeel levert in de kosten van het kind, dan wel dat het hof zijn oordeel met betrekking tot de draagkracht van de vrouw onvoldoende heeft gemotiveerd.

Op 3 maart jl. heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in deze zaak en als volgt geoordeeld: “Ingevolge de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 dient het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt, zodat het hof deze omstandigheid in aanmerking had moeten nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de vrouw. Het hof is ten onrechte ervan uitgegaan dat de door de Hoge Raad in de genoemde prejudiciële beslissing neergelegde regel slechts ‘in beginsel’ geldt. Een zodanige beperking valt in de prejudiciële beslissing niet te lezen. Voor zover het oordeel van het hof dat het niet redelijk is dat de vrouw een aandeel levert in de kosten van de minderjarige, berust op zijn uitleg van de prejudiciële beslissing, geeft het blijkt van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover dat oordeel berust op een berekening van de draagkracht van de vrouw, geeft het onvoldoende inzicht in de door het hof gevolgde gedachtegang.”

Met andere woorden, wanneer een ouder die een bijstandsuitkering ontvangt tevens kindgebonden budget ontvangt (hetgeen meestal het geval zal zijn), moet dit worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht van deze ouder, waardoor er in de meeste gevallen alsnog sprake zal zijn van (een minimale) draagkracht.

Meer informatie

Wanneer u meer informatie wenst over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met ons kantoor.

Houben & van Dijck