Kanaaldijk-Noord 1, 5613 DH, Eindhoven
+31 (0) 40-2452555

Opnieuw prejudiciële vragen over alimentatie

07 maart 2017   mw. mr. Maas-van Weert

Eerder is op deze website een artikel geplaatst over de zogenoemde ‘Haagsche lijn’ waar het de berekening van kinderalimentatie betreft. Dit leidde indertijd tot prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag aan de Hoge Raad. Op 9 oktober 2015 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan naar aanleiding van deze prejudiciële vragen van het Gerechtshof over de wijze waarop er bij de berekening van kinderalimentatie rekening dient te worden gehouden met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop.

De Hoge Raad heeft in haar uitspraak -kortweg- geoordeeld dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop niet in mindering strekken op de behoefte van de kinderen maar in aanmerking dienen te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt, in de regel de onderhoudsgerechtigde ouder. Aldus wordt het kindgebonden budget opgeteld bij het inkomen van deze ouder.

Er leek eindelijk duidelijkheid te zijn maar al snel leidde het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop wéér tot vragen. Immers, het kindgebonden budget is ook relevant bij de berekening van de behoefte van de ouder (die dit kindgebonden budget ontvangt) in het kader van partneralimentatie. Hoe meer inkomsten iemand heeft, hoe beter hij/zij in de eigen behoefte kan voorzien en hoe minder de ex-partner daar dus aan bij hoeft te dragen. In het Tremarapport verscheen al snel de aanbeveling dat het kindgebonden budget opgeteld moet worden bij het inkomen van de ouder die dit ontvangt. De zaak leek daarmee afgedaan. Er bleven in de praktijk echter vragen komen over deze aanbeveling.

Wederom heeft (uitgerekend) het Gerechtshof in Den Haag de Hoge Raad op 22 februari 2017 om uitleg gevraagd. Er zijn opnieuw prejudiciële vragen gesteld, ditmaal over de invloed van het kindgebonden budget op de partneralimentatieberekening.

Het hof formuleert de volgende prejudiciële vragen: ‘Moet in het kader van de vaststelling van de op de voet van artikel 1:157 BW door de ene aan de andere (gewezen) echtgenoot verschuldigde uitkering tot levensonderhoud rekening worden gehouden met het door de onderhoudsgerechtigde echtgenoot ontvangen kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit te beschouwen als inkomen van laatstgenoemde echtgenoot, met als gevolg dat het kindgebonden budget in mindering strekt op diens behoefte aan een uitkering tot levensonderhoud, dan wel is bij het kindgebonden budget sprake van een overheidsbijdrage van aanvullende aard waarvan het karakter meebrengt dat die bijdrage bij het vaststellen van die behoefte buiten beschouwing moet worden gelaten en enkel bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsgerechtigde (in het kader van de jusvergelijking) in aanmerking moet worden genomen?” Bron: Gerechtshof Den Haag 22-02-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:412

Een beslissing op de vragen van het Gerechtshof Den Haag volgt pas over enkele maanden. Ik verwacht zelf niet dat er voor de zomer een antwoord is. Opnieuw is er dus onduidelijkheid over de berekeningsmethodiek van alimentatie, dit keer de methodiek om partneralimentatie te berekenen.

Meer informatie

Indien u meer informatie over dit onderwerp wenst, kunt u contact opnemen met ons kantoor.

Houben & van Dijck