Kanaaldijk-Noord 1, 5613 DH, Eindhoven
+31 (0) 40-2452555

Aanwezigheid verdovende middelen betekent geen automatische sluiting

De Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid tot sluiting van een pand indien daarin verdovende middelen worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.

Aanwezigheid van verdovende middelen hoeft niet in alle omstandigheden te leiden tot sluiting van een pand. De Raad van State heeft zich onlangs gebogen over een zaak waarin de betrokken vennootschap  nooit eerder in aanraking was gekomen met de aanwezigheid van verdovende middelen of de handel daarin. De Raad van State vond dat in die omstandigheden sluiting niet gerechtvaardigd was.

De vennootschap exploiteerde een transportbedrijf. De bedrijfsactiviteiten bestonden voor het grootste deel uit het laden en lossen en transporteren van containers in de havens van Rotterdam en Antwerpen. Bij het kantoor van de vennootschap stond een pand dat gebruikt werd als reparatieplaats van vrachtauto’s, opslagplaats van gereedschap en onderdelen en stallingsplaats van vrachtauto’s en privé-auto’s van chauffeurs. In het pand werd een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne aangetroffen.

De vennootschap stelde dat een klant van haar, de opdrachtgever was voor het transport van de lading bananen – waarin de cocaïne was aangetroffen – en dat zij met die lading geen enkele bemoeienis had gehad. Een Belgische transporteur had namens de klant de lading naar haar bedrijfsperceel gebracht om deze daar over te laden. Op het bedrijfsperceel zou de lading binnen een uur na aflevering worden overgeladen naar een koelvrachtwagen voor verder vervoer. Volgens de vennootschap was er geen reden om te vermoeden dat de lading verdovende middelen bevatte. Het door haar gecontroleerde overzicht met de transportdetails, de zogeheten CMR-vrachtbrief, en alle formulieren waren in orde. De container was ook niet opengebroken; het loodje was bij aankomst op haar bedrijfsperceel gewoon intact. De douane had de lading in het pand geopend en de cocaïne in beslag genomen. Het pand is dus niet daadwerkelijk gebruikt als opslagplaats voor cocaïne.

Omdat het relaas van de vennootschap niet werd bestreden en vast stond dat het pand niet gebruikt was voor de opslag van de lading met de cocaïne, dan wel dat in het pand cocaïne was gebruikt of van daaruit was gehandeld, maar dat de lading uitsluitend voor een korte periode aanwezig was geweest om ter plekke te worden verladen en er verder geen concrete aanwijzingen waren voor nieuwe overtredingen van de Opiumwet, had de burgemeester niet inzichtelijk gemaakt waarom er toch een noodzaak was om het pand overeenkomstig de Beleidsregel voor een periode van twaalf maanden te sluiten om de aantrekkingskracht te beëindigen en de loop eruit te halen.

De vennootschap had dan ook terecht gesteld dat zich bijzondere omstandigheden voordeden die maakten dat het handelen overeenkomstig de Beleidsregel gevolgen had die onevenredig waren in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen. Nu er dus in dit geval bijzondere omstandigheden waren die noopten tot het afwijken van de Beleidsregel, had de burgemeester niet tot sluiting over mogen gaan.

Wilt  u de uitspraak van de Raad van State nalezen? Klik dan hier.

Related Posts

Houben & van Dijck