Voorwaardelijke veroordeling
In mijn vorige blog heb ik geschreven over de voorwaardelijke invrijheidstelling. De voorwaardelijke invrijheidstelling moet niet verward worden met de voorwaardelijke veroordeling.
Een rechter kan bepalen dat een straf of een gedeelte van een straf niet ten uitvoer wordt gelegd, wanneer de veroordeelde zich aan bepaalde voorwaarden houdt. Niet alleen een gevangenisstraf kan voorwaardelijk worden opgelegd maar ook een boete, een taakstraf of een bijkomende straf, zoals bijvoorbeeld een rijontzegging. Alleen van gevangenisstraffen van maximaal 4 jaar kan een gedeelte voorwaardelijk worden opgelegd. Bij langere gevangenisstraffen is dat dus niet mogelijk.
Aan het voorwaardelijk deel van de straf is altijd een proeftijd verbonden. Meestal is de proeftijd 2 jaren, maar de maximale proeftijd is 3 jaren, met een uitzondering voor zedenzaken. Dan kan de proeftijd zelfs maximaal 10 jaren zijn.
Tijdens de proeftijd moet de veroordeelde zich houden aan een aantal door de rechter te stellen voorwaarden. Dat is in ieder geval de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich niet schuldig zal maken aan een nieuw strafbaar feit. Een veel voorkomende bijzondere voorwaarde is dat de veroordeelde onder toezicht van de reclassering wordt gesteld en zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Op die manier wordt het mogelijk dat een veroordeelde met een stok achter de deur een behandeling moet ondergaan en zich moet laten opnemen in een verslavingskliniek of een psychiatrisch ziekenhuis (een klinische behandeling) of van huis uit een behandeling moet ondergaan (een ambulante behandeling). Als bij een gevangenisstraf bijvoorbeeld een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk is opgelegd dan weet de veroordeelde dat hij, indien hij niet mee werkt aan de behandeling, of deze voortijdig wordt afgebroken, dat hem dan een gevangenisstraf van 6 maanden boven het hoofd hangt.
Wanneer de veroordeelde gedurende de proeftijd de voorwaarden overtreedt, bijvoorbeeld door een nieuw strafbaar feit te plegen, dan kan de officier van justitie de tenuitvoerlegging van het eerderĀ voorwaardelijke opgelegde strafdeel vorderen. Hij stelt dan een vordering tenuitvoerlegging tegen de veroordeelde in. In het vakjargon wordt dat een TUL genoemd. De TUL wordt door de rechter behandeld. De veroordeelde kan zich tegen de TUL verweren, door te bestrijden dat hij het nieuwe feit waarvan hij verdacht wordt heeft gepleegd, of, als het gaat om een afgebroken behandeling, aan te voeren dat het niet zijn schuld is dat de behandeling is afgebroken.
Als de TUL is gebaseerd op de verdenking van een nieuw strafbaar feit dan kan de veroordeelde verwachten dat hij zich ook voor het nieuwe feit voor de rechter moet verantwoorden. Vaak gebeurt dat gelijktijdig met de behandeling van de TUL. Hij kan dan naast de tenuitvoerlegging van het eerder voorwaardelijk opgelegde strafdeel een straf verwachten voor het nieuwe feit. Hij wordt dan als het ware dubbel gepakt!