Kanaaldijk-Noord 1, 5613 DH, Eindhoven
+31 (0) 40-2452555

#Update: Vergoedingsrechten bij echtscheiding na storting van privévermogen: HR 5 april 2019

Geen verdeeldheid meer! Althans, daar mogen we vanuit gaan nu de Hoge Raad op 5 april 2019 eindelijk een uitspraak heeft gedaan over de vraag die de Gerechtshoven in Nederland al jaren verdeeld houdt; of privévermogen dat tijdens het huwelijk consumptief is besteed door de echtgenoten terugbetaald dient te worden of niet. Met andere woorden, of de echtgenoot in dit geval een zogenoemd vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap.

Een korte uitleg. Tijdens een huwelijk ontstaat een gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten tenzij er huwelijkse voorwaarden worden gemaakt. In een testament of schenkingsakte kan zijn bepaald dat al hetgeen (of een deel) dat wordt verkregen uit de schenking of nalatenschap niet in deze gemeenschap van goederen vloeit. Dit wordt een uitsluitingsclausule genoemd. De schenker/erflater bepaalt dan dus dat de erfenis of schenking privévermogen van de ontvanger blijft en geen onderdeel gaat uitmaken van de gemeenschap van goederen die hij/zij met haar (toekomstige) echtgeno(o)t(e) heeft. Het onder uitsluiting verkregen vermogen valt in dit geval niet in de gemeenschap van goederen en blijft privévermogen van een van de echtgenoten.

Wat nu als een van de echtgenoten een schenking of nalatenschap heeft ontvangen met een uitsluitingsclausule en het ontvangen geld vervolgens tijdens het huwelijk, al dan niet samen met de andere echtgenoot, consumptief heeft besteed. De echtgenoten gaan bijvoorbeeld samen drie keer op vakantie, lossen een deel van de hypotheek af en de rest wordt gebruikt voor boodschappen en de betaling van de Zalando-facturen.

De Rechtspraak was verdeeld. Sommige Gerechtshoven oordeelden dat er in dit geval een vergoedingsrecht bestaat op de gemeenschap van goederen. Concreet betekent dit dat deze echtgenoot bij een echtscheiding het geld terug kon vragen van de gemeenschap en dus de helft bij de andere echtgenoot. Echter, (met name) het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch hanteerde het OP=OP principe en liet deze echtgenoot met lege handen achter. Scheidende echtelieden kregen in het ene deel van het land dus een andere uitspraak over hetzelfde geschil als in het andere deel van het land. Een onwerkbare situatie.

Het verlossende woord kwam van de Hoge Raad in een zaak over € 30.000,–. De vrouw had in deze zaak € 30.000,– onder uitsluitingsclausule verkregen en op een gemeenschappelijke en/of rekening van partijen gestort. Toen partijen gingen scheiden was het geld consumptief uitgegeven, in ieder geval niet meer traceerbaar en onduidelijk waar het geld precies aan was besteed en welke afspraken hierover waren gemaakt. De vrouw wilde haar geld terug en vorderde dus € 30.000,– terug van de gemeenschap van goederen. De man was het hier natuurlijk niet mee eens. Hij hanteerde het OP=OP principe.

De Hoge Raad oordeelt:

3.3.3

Het door de vrouw onder de uitsluitingsclausule verkregen bedrag van € 30.000,– dat op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen is overgeboekt, is volgens de vaststelling van het hof (rov. 3.6.4.5 en 3.6.4.7) aangewend voor diverse bestedingen. Die omstandigheid doet echter op zichzelf niet af aan het vergoedingsrecht van de vrouw zoals hiervoor in 3.3.2 (slot) omschreven, omdat het erom gaat of die bestedingen betrekking hadden op gemeenschapsschulden dan wel op privéschulden van de vrouw. 

Voor zover uit het gemeenschapsvermogen (de gemeenschappelijke bankrekening waarop het bedrag van € 30.000,– is overgeboekt) gemeenschapsschulden zijn voldaan, brengt dat geen wijziging in het recht van de vrouw op vergoeding als bedoeld aan het slot van 3.3.2 hiervoor. Dan geldt immers nog steeds dat de gemeenschap is gebaat door het aan de vrouw toekomende bedrag van € 30.000,–.

Voor zover echter uit het gemeenschapsvermogen privéschulden van de vrouw zijn voldaan, is zij op grond van art. 1:96 lid 5 (voorheen lid 4) BW gehouden tot vergoeding van het daarmee gemoeide bedrag aan de gemeenschap. In dat geval zal de hiervoor in 3.3.2 (slot) bedoelde vergoedingsvordering van de vrouw verrekend kunnen worden met haar schuld uit hoofde van art. 1:96 lid 5 BW.

De Hoge Raad oordeelt dus dat er in deze situatie een vergoedingsrecht is. Storting van privévermogen dat onder uitsluiting is gekregen levert een vergoedingsrecht op, tenzij de andere echtgenoot bewijst dat het geld door de voldoening van privéschulden van deze partner weer is teruggevloeid naar het privévermogen van deze partner of dat de echtgenoten duidelijk iets heel anders voor ogen hadden. Dit moet dan natuurlijk ergens uit blijken. Tot slot blijft de mogelijkheid bestaan om te stellen dat het effectueren van het vergoedingsrecht in strijd is met de redelijkheid en billijkheid

Let wel, in alle gevallen ligt de bewijslast dus bij de andere echtgenoot! Hij/of zij zal moeten bewijzen dat er door de storting van het privévermogen géén vergoedingsrecht is ontstaan. OP=OP gaat niet langer op.

Een link naar de uitspraak:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#zoekverfijn/zt[0][zt]=ECLI%3ANL%3AHR%3A2019%3A504&zt[0][fi]=AlleVelden&zt[0][ft]=Alle+velden&so=Relevance&ps[]=ps1

 

 

Related Posts

Houben & van Dijck