Staat aansprakelijk voor onzorgvuldig onderzoek Raad voor Kinderbescherming
Wat een uitspraak van het Hof Amsterdam! De Staat (Raad voor de Kinderbescherming) heeft onrechtmatig gehandeld jegens een moeder door een te beperkt -en dus onzorgvuldig onderzoek- te verrichten naar het risico dat de vader van haar (hun) zoon pedoseksuele gedragingen ten nadele van deze zoon zou verrichten. Ook het OM heeft onrechtmatig jegens moeder gehandeld door aan niet-vervolging wegens smaad de voorwaarde te verbinden dat zij zich zou onthouden van bepaalde uitingen.
Op 9 mei jl. wees het Gerechtshof in Amsterdam een opzienbarend arrest. Het ging in de zaak – kortweg- om een moeder die de staat aansprakelijk stelde omdat zij van mening was dat de Raad voor de Kinderbescherming in een procedure tegen de vader van haar (hun) zoon een te beperkt onderzoek had gedaan naar het risico dat de vader pedoseksuele gedragingen ten nadele van de zoon zou verrichten. Vader had een pedoseksueel verleden en de moeder maakte zich zorgen over dit verleden in relatie tot het contact tussen de zoon en zijn vader. De moeder deelt deze zorgen en ongerustheid vervolgens met de Raad voor de Kinderbescherming, in het kader van een raadsonderzoek.
De Raad concludeerde in het onderzoek vervolgens (kortweg) dat de vader erin was geslaagd om zijn pedoseksuele verleden achter zich te laten. Deze conclusie is volgens de moeder niet terecht. Althans, de Raad heeft onvoldoende gefundeerd geconcludeerd dat de zoon bij zijn vader geen gevaar zou lopen.
De moeder verwijt het Openbaar Ministerie bovendien dat het haar onmogelijk heeft gemaakt om haar zorgen en ongerustheid met de bevoegde instanties te delen, doordat het in een tegen haar lopende strafzaak bewezen heeft geacht dat zij zich aan smaad schuldig heeft gemaakt en dat feit had geseponeerd onder de voorwaarde dat zij zich gedurende een proeftijd van een jaar niet aan enig strafbaar feit zal schuldig make. De moeder werd aldus strafrechtelijk de mond gesnoerd, zelfs tegenover instanties als de Raad voor de Kinderbescherming.
Wat vond het Gerechtshof
Het Gerechtshof geeft moeder gelijk, zonder een oordeel te geven over de juistheid van de verdenkingen van moeder aan het adres van vader.
Raad voor de Kinderbescherming
Volgens het Hof bevat alles wat moeder naar voren had gebracht en met de Raad voor de Kinderbescherming heeft gedeeld in de periode 2010/2011 voldoende houvast voor serieuze zorgen over de handelswijze van vader. In het bijzonder noemt het Hof de gebeurtenissen uit de vroege kinderjaren van de zoon die vragen oproepen en dat moeder zich heeft beroepen op informatie van een goede bekende die ook al diverse vragen oproepen. De zorgen zijn, onder meer vanwege een veroordeling van vader voor pedoseksueel gedrag in 1990 en 1997, te begrijpen.
Volgens het Gerechtshof lag het op de weg van de Raad voor de Kinderbescherming om de ongerustheid van moeder serieus te nemen en vervolgens adequaat te onderzoeken. Dit heeft de Raad volgens het Hof onvoldoende gedaan, hoewel een dergelijk onderzoek wel mogelijk was. Het Hof overweegt hierover
‘In de eerste plaats had de raad meer dan hij heeft gedaan de vader moeten bevragen over de betekenis van zijn pedoseksuele verleden. Zijn enkele mededeling dat dat gedrag achter hem ligt, is niet voldoende, hoe open gecommuniceerd ook. Het had op de weg van de raad gelegen om vragen te stellen aan de vader over de manier waarop hij zijn leven heeft ingericht teneinde herhaling van zijn pedoseksuele gedragingen te voorkomen, over hoe hij zich beschermt tegen (eventuele) pedoseksuele verlangens en welke strategie hij zich heeft eigen gemaakt om herhalingsrisico zo klein mogelijk te laten zijn.
‘De raad had verder niet mogen volstaan met raadpleging van de behandelaar die bij de vader is betrokken geraakt naar aanleiding van diens gewelddadige gedrag. Het had op de weg van de raad gelegen om de behandelaars te raadplegen, de personen met wie de vader contact heeft gehad in verband met zijn pedoseksuele gedragingen’.
Het Gerechtshof concludeert dat de vrouw het gelijk aan haar zijde heeft met haar verwijt aan het adres van de Staat (de Raad voor de Kinderbescherming) dat het in 2010/2011 uitgevoerde onderzoek jegens haar als moeder van het kind onzorgvuldig was. Dat onderzoek had volgens het Gerechtshof beter gekend en beter gemoeten.
Openbaar Ministerie
Ook het Openbaar Ministerie zit volgens het Gerechtshof fout in deze zaak. Het Openbaar Ministerie had aan de vrouw kenbaar gemaakt dat zij niet vervolgd zou worden wegens smaad als zij zich in de toekomst zou onthouden van uitlatingen over deze kwestie. De vrouw werd als het ware de mond gesnoerd zodat zij zich niet meer straffeloos kon uitlaten.
Het Gerechtshof overweegt hierover dat opnieuw het uitgangspunt is dat hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht in de periode 2010/2011 toereikend houvast bevat voor serieuze zorgen over de handelwijze van de vader van het kind. In deze omstandigheden mocht de vrouw dus niet de mogelijkheid worden ontnomen (door middel van het voorwaardelijk sepot) om haar zorgen te delen met bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming, het AMK en de kinderombudsman. Dat zijn volgens het Hof niet alleen instanties die tot taak hebben het belang van kinderen te dienen. Het zijn bovendien instanties die, naar redelijkerwijs mag worden verwacht, voldoende expertise in huis hebben om zorgen als die van de moeder te beoordelen, zodat ook het belang van de vader toereikend is gewaarborgd.
Het Hof oordeelt vervolgens: ‘dat die weg voor de moeder werd afgesloten, althans door haar nog slechts bewandeld kon worden met het risico van verdere vervolging is een beslissing waartoe het openbaar ministerie in redelijkheid niet had kunnen komen. In zoverre is de voorwaardelijke kennisgeving van niet-verdere vervolging jegens de moeder onrechtmatig’.
Uitspraak
De Staat is jegens de moeder aansprakelijk en het Hof veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële en materiële schade die is veroorzaakt door de onrechtmatige handelwijze van de Raad voor de Kinderbescherming, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
De uitspraak is te raadplegen via deze link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:1725