Kanaaldijk-Noord 1, 5613 DH, Eindhoven
+31 (0) 40-2452555

Omgevingsvergunning geweigerd en ingetrokken vanwege strafbare feiten

 29 mei 2017 Mw. mr. E. Kweens

Criminele organisaties maken soms misbruik van vergunningen en subsidies. Om dit tegen te gaan is de Wet Bibob in 2013 in werking getreden. Deze wet biedt de overheid de mogelijkheid om vergunningen te weigeren of in te trekken als de aanvrager in het verleden strafbare feiten heeft gepleegd of er om andere redenen vrees bestaat dat de vergunning zal worden gebruikt voor strafbare feiten.

Op 10 mei 2017 deed de Raad van State uitspraak in een zaak waar de Wet Bibob van toepassing was. De casus was als volgt:

De aanvrager van de vergunning exploiteerde een agrarisch bedrijf met vleesvarkens. Voor het agrarische bedrijf en de bestaande opslag en verwerking van bijproducten (mest) had de gemeente Someren in 2004 een vergunning verleend. In 2008 had de aanvrager een nieuwe vergunning aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de gemeente het Landelijk Bureau Bibob gevraagd om advies uit te brengen. In het advies van het Landelijk Bureau Bibob werd vastgesteld dat de aanvrager een zakelijk samenwerkingsverband had met een aantal vennootschappen en personen die vermoedelijk strafbare feiten hadden gepleegd. Het Landelijk Bureau Bibob concludeerde daarom in het advies dat er een ernstig gevaar bestond dat de aangevraagde en de eerder verleende vergunningen zouden worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of om op geld waardeerbare voordelen te benutten die uit strafbare feiten waren verkregen (witwassen). De gemeente Someren heeft de aangevraagde omgevingsvergunning daarom geweigerd en heeft daarnaast de vergunning uit 2004 ingetrokken.

De aanvrager ging in beroep bij de Rechtbank, maar het beroep werd ongegrond verklaard. De zaak werd vervolgens in hoger beroep behandeld door de Raad van State.

De aanvrager voerde aan dat er geen sprake was van een zakelijk samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet Bibob, omdat een dergelijk samenwerkingsverband erop gericht zou moeten zijn om strafbare feiten te plegen. Daarnaast gaf zij aan dat, als zij al een zakelijk samenwerkingsverband had met die vennootschappen, dit inmiddels was beëindigd. In dit verband gaf zij aan dat zij als afzonderlijke entiteit een gescheiden bedrijfsvoering voert ten opzichte van de andere vennootschappen en personen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband sprake moet zijn van een zakelijke relatie die gericht is op samenwerking en die een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat daarbij niet vereist is dat de zakelijke relatie is gericht op het plegen van strafbare feiten en evenmin dat alle elementen van het zakelijk samenwerkingsverband afzonderlijk een relatie hebben met strafbare feiten die (vermoedelijk) binnen het zakelijk samenwerkingsverband zijn begaan. Evenmin is het hebben van onderlinge invloed op, of zeggenschap in de bestaande entiteiten een noodzakelijke voorwaarde voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband. Dat de aanvrager als afzonderlijke entiteit een gescheiden bedrijfsvoering voert ten opzichte van de overige vennootschappen is onvoldoende om aan te nemen dat er geen zakelijk samenwerkingsverband bestaat.

De aanvrager gaf verder aan dat de Wet Bibob vereist dat er sprake is van rechtens relevante strafbare feiten die zijn toe te rekenen aan de aanvrager. Hiervan is volgens haar geen sprake. De Raad van State oordeelt dat dit criterium niet juist is. Het is van belang of de strafbare feiten zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen dan wel samenhangen met de activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd of verleend. In deze zaak zijn de strafbare feiten met name begaan bij varkenshouderijen in verband met handelingen met betrekking tot dierlijke meststoffen en varkens. De vergunningen zien op de exploitatie van een varkenshouderij en activiteiten die daarmee in direct verband staan. De strafbare feiten zijn dus gepleegd bij activiteiten die in het verlengde liggen van de vergunningen. Er was dus voldaan aan het samenhangcriterium.

De aanvrager had tot slot nog aangegeven dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met haar belangen. Als gevolg van de besluitvorming moet zij haar bedrijf staken. Volgens de aanvrager had de gemeente ook minder ingrijpende maatregelen kunnen nemen. Ook deze klacht werd afgewezen. De Raad van State oordeelde dat de gemeente, gelet op de hoeveelheid strafbare feiten waarmee de aanvrager in verband kon worden gebracht, alsmede de aard en de ernst daarvan, niet tot een minder ingrijpende maatregel had kunnen overgaan. Het algemeen belang (naleving van wettelijke voorschriften en oneerlijke concurrentie voorkomen) prevaleert boven het financiële belang van de aanvrager bij voorzetting van de varkenshouderij.

De Wet Bibob is dus een krachtig instrument van de overheid en kan verstrekkende gevolgen hebben! De volledige uitspraak kunt u terugvinden via onderstaande link:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2017:1218

Related Posts

Houben & van Dijck